HISTORIA
De oorlog van Jerom
10 mei tot 28 mei 1940
Dagboek van Jerome Van Goethem
De manschappen van Sectie-Mi
- Adjudant: Schepmans Raymond
- Wachtmeester : Boelen Theo
- Brigadier: Van Dorst Henri
- Brigadier: Rens Albert
- Soldaten : Veereman Jozef
Van Goethem Jerome
Moens Rene
Grimon Marcel
Cautereels Emiel
Poulus Jean (Waal)
Huybrechts Jean (chauffeur)
10 mei 1940 eerste dag
Reeds zeven maanden zijn we gekantonneerd te Veerle
tijdens de mobilisatie die begon op 3 september 1939,
wegens de oorlogsverklaring van Engeland en Frankrijk
aan Duitsland.
Om drie uur ’s nachts word ik uit mijn bed geroepen door
mijn makkers van sectie-mi. Het is algemeen alarm,
overal hoor ik de klaroenen blazen, wat ons naar onze
stellingen roept. Haastig kleed ik mij aan, grijp
gasmasker en helm en ga mee met mijn makkers. Het is nog
donker als we onze mitrailleurs opstellen en laden.
We wachten nu af wat er komen zal, want we weten niet
wat er gaande is. Stilaan wordt het licht en we horen in
de verte geronk van vliegtuigen die op komst zijn. Plots
worden we opgeschrikt door een salvo van kanonschoten
van de luchtafweer. In het oosten zien we vreemde
vliegtuigen komen. Eerst zes, dan negen, twaalf en
steeds meer en meer. Ze vliegen weldra hoog boven ons
hoofd. We zien dat het bombardementsvliegtuigen zijn,
waarschijnlijk Duitsers. We zijn van mening dat ze over
ons land naar Engeland trekken om daar een groot
bombardement uit te voeren.
Ononderbroken gaat de reeks voort, fel bestookt door
de luchtafweerkanonnen. In de lucht zien we de
ontploffingen van de granaten, die tientallen
rookwolkjes vormen. De lucht is zuiver en het zicht
draagt ver, zodat we de Duitsers, want daarvan zijn we
nu zeker, reeds van ver zien aankomen en lang kunnen
volgen.
Onbewust van het gevaar staan we buiten onze
stellingen naar het schouwspel te kijken tot er plots
met een scherp gefluit een granaat boven onze hoofden
wegvliegt. Dit is voor ons een verwittiging om achter
onze zandzakjes te schuilen.
Hierachter verscholen blijven we de vliegtuigen
gadeslaan. Een soldaat komt ons vertellen dat België den
oorlog heeft verklaard aan Duitsland. Het nieuws slaat
in als een bom want we wisten tot hiertoe van niets.
Nu begrijpen we de aanwezigheid van de vliegtuigen,
België wordt gebombardeerd!
Vlug halen we onze munitie en beginnen met spoed banden
te laden, het is oorlog!
We trachten dit woord te begrijpen, maar eerst later
zullen we het leren kennen in zijn volle betekenis. Ik
denk aan thuis, mijn vrouw, vader, moeder, broers en
zussen, die ook misschien door de bommen bestookt worden
en bekommerd zijn om mij.
Voortdurend krijgen we nu nieuws van de manschappen
die in de barakken naar de radio luisteren. Ook Holland
moet er even erg aan toe zijn en wordt overstroomd van
vliegtuigen en bommen. Het wordt middag, steeds af en
aan komen de vliegtuigen, waarbij we ook kleine
jachtvliegtuigen bemerken die witte rookpluimen voor de
anderen trekken, als om hen de weg te wijzen. We hoeven
niet te schieten want ze zijn allen buiten het bereik
van onze kogels.
Steeds meer nieuws: Schaffen is gebombardeerd, ook Diest,
Aarschot en Antwerpen, overal belangrijke objectieven,
vliegpleinen en stations.
In de namiddag komen er al vluchtelingen van over het
Albertkanaal. Het is een droeve stoet, kleren en
huisraad zijn geladen op stootwagens, karren, velo’s en
kruiwagens. Ganse families trekken langs de baan naar
veilige plaatsen.. Overal dreigt gevaar vanuit de lucht.
De vliegers verspreiden met bommen en machinegeweren
dood en verderf. Steeds maar door worden de ongelukkigen
opgejaagd, zonder einddoel, zonder hoop op onderdak voor
de komende nacht. Het roert ons diep en stilzwijgend
slaan we hen gade. Ouderlingen strompelen voort, beladen
met pakken, kinderen lopen wenend naast hun moeders, de
voeten doen pijn, hoelang gaan ze reeds voort?
Zo verstrijkt de eerste oorlogsdag. De avond valt en
de wacht voor de nacht wordt verdeeld. Onze sectie mag
gaan slapen maar we moeten eerst onze eigendommen
weghalen bij de burgers, want voortaan moeten we in de
barak slapen. Plaats is er nu genoeg want de manschappen
van de stukken moeten dag en nacht op hun post blijven.
De bewoners van Veere pakken reeds in voor een
gebeurlijke vlucht. De nacht brengt ons weinig rust,
want voortdurend horen we de kanonnen bulderen en
granaten ontploffen.
11 mei tweede dag
Om drie uur worden we gewekt, het is nog donker. Ik heb
heel weinig geslapen door het gebulder van de kanonnen
en ontploffingen, maar meest omdat ik veel aan huis heb
gedacht.
Gans de morgen zijn er vijandelijke vliegtuigen. Twee
ervan komen laag en worden door onze mitrailleurs
beschoten. Heel de dag komen er aanhoudend vliegtuigen
maar door het klare weer blijven ze allen heel hoog. De
luchtafweer vuurt voortdurend maar zonder doel te
treffen.
Om tien uur ’s avonds krijgen we het bevel te
vertrekken. Ik loop eerst nog naar mijn vrienden waar ik
zeven maanden verbleef om hen te bedanken en hen veel
geluk te wensen. Ook zij staan gereed om te vluchten
voor het dreigend gevaar. Het is een droevig afscheid
want allen wenen bij mijn vertrek. Ik kan het ook niet
verkroppen en moet haastig buitengaan om het niet uit te
wenen.
Tot drieëntwintig uur staan we in colonne terwijl de
vliegtuigen boven ons ronken. In de verte wordt
voortdurend geschoten. In het dorp is het nu ook een
algemene vlucht. Mijn velo moet ik hier ook met spijt
achterlaten. Van de brouwer hier krijgen we zeven bakken
bier en van een burger elk een dubbel pak sigaretten.
Daarna vertrekken we en rijden heel de nacht voort.
12 mei derde dag
Als het weer licht wordt staan we in Rillaar. We gaan
voort tot Aarschot. Hier worden we zenuwachtig want
zopas wordt ons gemeld dat deze stad bijna dagelijks
wordt gebombardeerd. We zien de bewijzen daarvan want
vele huizen zijn vernietigd en afgebrand. Wanneer we
deze stad verlaten bemerken we een twaalftal
vliegtuigen. Het alarm wordt geblazen, iedereen zoekt
een schuilplaats, ik loop in een zijweg en werp mij
languit in een gracht. Vandaar uit sla ik de vliegers
gade die een voor een een zware bom laten vallen. Kort
daarop zie ik grote ontploffingen en zwarte rookwolken.
Het station brandt, het is wreed om zien, zo had ik het
mij niet kunnen voorstellen. Stilaan verdwijnen de
vliegtuigen tot ons aller opluchting.
We vluchten met onze vrachtwagens in een dicht bos
waar we de ganse dag zullen blijven. Er zal
waarschijnlijk vertrokken worden als de avond valt. Ik
ontmoet twintig carabinieri per fiets. Ze vertellen dat
zij de rest zijn van een compagnie van 130 man.
Om dertien uur wordt er plots verzamelen geblazen, we
moeten dadelijk vertrekken op klaarlichte dag in een
lange colonne. Iedereen heeft schrik om door de vliegers
aangevallen te worden want nu weten we wat het is. Als
een vlieger verschijnt verlaat iedereen de vrachtwagens.
De commandant van de elfde batterij dwingt ons, met de
revolver in de vuist, op onze camion te blijven.
Gelukkig komen we zonder verdere voorvallen aan in
Boortmeer-beek. Daar vinden we een verlaten woning die
we betrekken met negen man. We laden onze materialen af
en om 22uur kruipen we op onze matras. Ik val direct in
slaap want we staan vele uren slaap achter.
13 mei vierde dag
We kunnen weer niet uitslapen want om vijf uur komt
Schepmans ons al optrommelen om onze stellingen in te
nemen en onze mitrailleurs op te stellen. We verdelen de
wacht zodat we maar met drie man moeten opgaan terwijl
de anderen rusten.
’s Morgens is het nogal kalm, er zijn enkele vliegtuigen
maar ze vliegen zo hoog dat we niet moeten schieten. Het
werk in ons huis wordt nu ook verdeeld. Grimon wordt
aangewezen als kok, want we moeten zelf voor de kost
zorgen. Hij blijkt een goede kok te zijn. De rest van de
dag gaat rustig voorbij, af en toe wordt er op
vijandelijke vliegtuigen geschoten. Vandaag ook schrijf
ik een derde brief aan mijn vrouw.
14 mei vijfde dag
Reeds vroeg in de morgen verschijnen vijandelijke
vliegtuigen. Vermits ze lager vliegen schieten we veel
maar de kogels treffen geen doel want zonder lichtkogels
kunnen we niet zien waar de kogels vliegen, bovendien
zijn de vliegers bestand tegen de kleine kogels van onze
mitrailleurs. We schieten omdat het natuurlijk onze
plicht is.
Om acht uur worden we afgelost om te gaan eten, we
hebben honger. Jef Veereman heeft de was op zich
genomen. Hij kookt hem af en wast zo goed als een vrouw.
Jan Huybrecht doet daarna de grote strijk. Iedereen is
heel tevreden want alles is zeer proper. Veereman moest
tijdens het wassen dikwijls binnenvluchten, zo veel werd
er geschoten. Ik help Grimon bij de afwas.
’s Namiddags is het veel rustiger geworden. We maken
van de gelegenheid gebruik om eens tot aan de brouwerij
Het Sas te wandelen. Als we daar aankomen zien we
soldaten en bur-gers bier opladen. Terwijl Cautereels
vlug terugloopt om onze chauffeur te halen brengen Moens
en ik de bakken export en limonade naar buiten. We
hebben zo al 42 bakken klaar-staan als onze chauffeur er
aankomt, niet met de camion maar met een stootkar.
Dadelijk beginnen we te laden maar moeten tot onze spijt
7 bakken laten staan. Wanneer we er mee in ons logement
aankomen is de vreugde groot, echter niet van lange duur
want er komt een bericht dat Boortmeerbeek moet ontruimd
worden.
Het kanon dat naast ons huis staat wordt geladen,
Waarschijnlijk wordt er vannacht geschoten door onze
mortiers, van op de bruggen en kruispunten naar de
Duitse colonnes. Er wordt eveneens een aanval op onze
batterijen vanuit de lucht verwacht.
Om 22 uur begint er op korte afstand van onze
stellingen hevig kanonvuur. We zien ze in de verte
oplichten. We gaan slapen en wachten de gebeurtenissen
af. Er wordt de ganse nacht geschoten maar onze mortiers
zwijgen.
15 mei zesde dag
Nog steeds dreunen de kanonnen in de verte. We hebben
een oude waterput leeggemaakt om ons ’s nachts in te
verschuilen tegen de bombardementen. Tegen de middag
wordt het wat rustiger maar in de namiddag is er hevig
kanonvuur vanuit Kampenhout. Terwijl we de vliegtuigen
in het oog houden, komt er plots een geit afgestormd. We
vangen ze om te slachten. Terwijl Veereman en ik de geit
vasthouden bij de poten neemt Huybrecht ze onder het
mes. Als ze dood is wordt ze gevild en in stukken
gesneden. De kok heeft zijn best gedaan om ze klaar te
maken want het is lekker en de vingers worden afgelikt.
Om 19 uur horen we weer hevig kanonvuur achter onze
stellingen, we zien duidelijk de vlam uit de lopen.
Vannacht hebben Veereman, brigadier Rens en ik de wacht
aan de mitrailleur. Het duurt niet lang of ook de
anderen voegen zich bij ons want het stuk naast ons
logement begint ook te schieten. Langs alle kanten
breekt hevig kanonvuur los. Ook onze mortieren lossen
zware schoten. Dat duurt zo tot half twaalf. Onze
makkers gaan terug slapen en wij blijven gedrieën
alleen.
16 mei zevende dag
Rond 1 uur zien we plots een parachute dalen. Niemand
van ons gedrieën kon een woord zeggen van ’t
verschieten. We staan gereed om te schieten maar
ondertussen is hij reeds op de grond. We horen schieten
en denken dat ze jacht op hem maken. Pas zijn we van de
schrik bekomen of daar breekt plots weer een hevig
kanonvuur los, overal licht en dreunt het, de grond
beeft en de granaten suizen boven onze hoofden. Het
vuren gaat de ganse nacht door. Om vier uur worden we
afgelost. Het is een bewogen nacht geweest.
’s Anderendaags maken we onze stellingen verder af,
er zijn weinig vliegtuigen en kanon-vuur. Moens en
Huybrechts gaan op zoek naar levensmiddelen. Ze komen
terug met vijf kiekens, twee konijnen en een hele hoop
kleine eetwaren. Ik begin dadelijk de kiekens te pluimen
en te kuisen. Terwijl ik daar mee bezig ben komt Moens
met een radio binnen. Als hij geïnstalleerd is hebben we
muziek. Terwijl we naar de radio luisteren komen ze
plots zeggen dat we moeten vertrekken. We zijn triestig
want hier waren we heel gaarne. Nadat we alles in de
vrachtwagen geladen hebben verlaten we (met spijt) om 22
uur Boortmeer-beek. In de camion val ik in slaap en als
ik wakker wordt staan we in Grimbergen.
17 mei achtste dag
We stoppen hier voor een uurtje. Een groep artillerie en
piotten trekken ons voorbij.
Tot mijn vreugde ontmoet ik twee jongens uit Beveren,
namelijk Julien Schmit en Herbert Truyman van ’t
Zillebeek. Deze is zeer vermoeid want ze stappen reeds
de hele nacht.
We rijden verder naar Aalst. Onderweg zien we een
brandend vliegtuig van Belgische nationaliteit,
waarschijnlijk door de Duitsers neergeschoten.
We zien nu ook verschillende Engelse en Franse
soldaten en duizenden vluchtelingen. Als we door Aalst
komen is er geen mens te zien. Er is fel gebombardeerd,
talrijke huizen liggen in puin, ganse blokken waarvan de
pannen afgerukt en de vensters gesprongen zijn. Hier
stoppen we om wat eten te kopen want we hebben nog niets
gekregen en het is reeds 3 uur. Nog steeds is het hier
een lange stoet van vluchtelingen.
We laden verschillende soldaten op die hun regiment
verloren zijn. Drie van hen vertellen dat de Duitsers
door Leuven zijn. Ze hebben fel gevochten. ’t Is zo dat
ze hun regiment zijn kwijtgeraakt.
We trekken voort tot Opwijk en zo naar Wanneghem langs
schilderachtige wegen. We vinden logement bij een
twintigtal Engelsen op een kasteel. Weldra zijn we
vrienden geworden, met ons beetje engels kunnen we toch
met hen praten. Zij delen met ons hun eetwaren en wij
schenken bier van onze voorraad. De Engelsen hebben er
moed op, volgens hen duurt de oorlog niet lang meer. Ze
zullen weldra de Duitsers verslaan zeggen ze.
18 mei negende dag
Om zes uur zijn we alweer te been om onze batterij op te
zoeken, die ’s nachts volledig is geworden met de
achterblijvers. Tot ’s middags gebeurt er niets
bijzonder, alleen enkele vliegtuigen en schoten van het
afweergeschut. We dachten weer in een rustig dorp te
zijn, maar het is niet voor lang want om 17 uur krijgen
we het bevel weer te vertrekken, ditmaal niet ver,
enkele kilometers verder, naar Kruishoutem. We nemen ook
afscheid van de Engelsen die ook wegmoeten. We brengen
de nacht door in open lucht op de vrachtwagen. We
vernemen nog dat er al drie van onze stukken zijn
achtergelaten.
19 mei tiende dag
Vroeg in de morgen brengen we onze mitrailleurs in
stelling. We graven daarvoor en voor onszelf een put.
Plots verschijnen zes bombardementsvliegtuigen. De
Duitsers beginnen op enige afstand te bombarderen. We
zien grote zwarte rookwolken. Ik denk nu weer sterk aan
thuis. Wie weet waar mijn vrouwtje nu is, misschien wel
in een bombardement. We maken ons eten in een
zelfgemaakte oven in de kant van de gracht. Terwijl ik
het vuur aanwakker stopt er een auto vlakbij en tot mijn
grote verbazing zie ik Albert Thielens achter het stuur
zitten. Hij ook is verbaasd want het gebeurt zelden dat
men iemand ontmoet die je kent. Hij vraagt naar een
brouwerij maar we kunnen hem niet helpen. Ik laaf zijn
dorst met bier van onze voorraad, we hebben nog vijftien
bakken.
De rest van de dag gaat rustig voorbij, ’s avonds
slapen we weer op de camion. We zijn hier wel op een
boerderij maar in de schuren zijn veel vluchtelingen.
Rond 22 uur komt Moens met een moto aangereden die
hij ergens gevonden heeft. Daarmee hebben we weer een
stuk meer in ons huishouden.
20 mei elfde dag
Om 5 uur worden we gewekt door de vliegtuigen en het
afweergeschut. We stellen onze mi op en wachten op het
bevel om te schieten. Ook onze stukken treden in actie,
het is een gedonder van jewelste. Plots verschijnen er
zeer laag twee vliegtuigen. Vliegensvlug springen we
naar onze mitrailleur en schieten dat de loop gloeiend
heet wordt.
De namiddag verstrijkt zoals de voormiddag,
artillerievuur en vliegtuigen, die dikwijls laag over
onze stellingen vliegen. Ver van ons wordt er
gebombardeerd, we denken dat het aan de Schelde is, want
zoals we horen zijn de Duitsers daar reeds. We zien
grote rookwolken afkomstig van brandbommen. We kijken
onze keukenvoorraad na en stellen vast dat we nog een
heel tijdje voort kunnen. De burgers zien dit met grote
ogen want zij kunnen hier met hun geld niets kopen. We
geven hun enkele broden en koffie en nog een en ander
dat we kunnen missen. We pakken alles zorgvuldig in en
afgesloten.
Bij zonsondergang kruipen we in de camion om te
slapen. Er komt echter niet veel van in huis want er
breekt een zwaar kanonvuur los. Langs alle kanten suizen
de projectielen door de lucht. De kanonnen schieten
waarschijnlijk juist over de Schelde waar de Duitsers
een aanval hebben ingezet.
21 mei twaalfde dag
’s Morgens vroeg is het nogal kalm maar rond negen uur
begint het kanonvuur voor goed, langs alle kanten
dreunende slagen. Onze adjudant Schepman komt ons zeggen
dat al wie zijn post verlaat of slaapt tijdens de
dienst, de dood met de kogel zal krijgen, order van de
majoor. Zo wordt het met de dag slachter voor ons.
Iedere nacht twee man op wacht bij de mi en we zijn maar
met zes soldaten. Dus elke drie nachten de wacht en
overdag steeds op post.
Gans de namiddag woedt hevig artillerievuur. De
Duitsers zitten nog altijd over de Schelde. Plots
verschijnt een eskader van een veertigtal vliegtuigen
waarop slechts een vijftal schoten worden gelost. Voor
de luchtafweer zijn ze te hoog. Er komt een bericht dat
we vannacht waarschijnlijk zullen vertrekken. We pakken
alles in en trachten wat te slapen. Er komt echter niet
veel van door het kanongebulder.
22 mei dertiende dag
Om drie uur worden we door de wacht gewekt, we moeten
dadelijk vertrekken. We eten wat en zijn blij dat we
hier kunnen vertrekken, de Duitsers zijn te dichtbij.
De reis gaat naar Petegem, vijf kilometer van Deinze.
Onderweg vertelt een soldaat dat de Duitsers zijn
teruggeslagen aan de Schelde en dat de doden daar met
hopen liggen. Als we om elf uur in Petegem aankomen
vallen we met de camion in panne. Het is zo ernstig dat
we hem waarschijnlijk moeten achterlaten.
Wachtmeester Boelens gaat op zoek naar logement en
vindt voor de sectie mi een groot kiekenkot. We schuren
het goed uit zodat het nogal meevalt. Het riekt nog wel
wat maar we zijn toch tevreden, we zijn maar opgejaagde
dieren.
Onze radio werkt niet er is geen stroom. Wachtmeester
Boelens heeft echter weer orders gekregen om verder te
trekken deze avond.
De inwoners hier zijn zeer vriendelijk voor ons, we
krijgen gratis eieren mee zoveel we willen. We moeten
tegen onze zin vertrekken en met spijt nemen we
afscheid. De mensen hebben medelijden met ons en wenen
als we hen verlaten. We voegen ons bij de zware colonne
en onze camion wordt op sleeptouw genomen.
Enkele kilometer buiten Kruishoutem schuift er een
mortier in de gracht. Het is de vierde die we moeten
achterlaten, er is geen tijd om hem er uit te halen, de
Duitsers zitten ons op de hielen. Met een sukkelgangetje
gaat het verder terwijl Veereman en ik trachten te
slapen in de camion.
23 mei veertiende dag
Het is vier uur als ik wakker word en we in Markhegem,
onze bestemming, staan. En weer kan Boelen ons een goed
logement bezorgen, op een strozolder bij een boer. De
slaapplaats wordt in orde gebracht en we hebben weer
pech er is geen stroom voor de radio.
Veereman en ik zoeken een stelling voor onze mi. In
een korenveld maken we een put. In de voormiddag is het
rustig maar ’s namiddags begint het te regenen en moeten
we vluchten want onze put komt vol water. We stellen de
mi dan op in de boomgaard bij de boer en schuilen onder
de camion. Als door het zware weer de vliegtuigen laag
overkomen openen we het vuur. Zoals gewoonlijk is het
zonder resultaat.
24 mei vijftiende dag
Rond vier uur begint het schieten en ronken de
vliegtuigen. Het afweergeschut vuurt aanhoudend en we
nemen vlug onze stellingen in achter de hof van de boer.
Op een kilometer afstand vallen twee Duitse obussen. Het
zijn de eerste die ze tegen schieten. Als de Duitsers
ons vuur gaan beantwoorden staan we er slecht voor.
’s Namiddags is het kanonvuur nog heviger. Enkele
vliegtuigen vliegen boven ons in de wolken, bestookt
door de luchtafweerkanonnen. De 75mm opent een hevig
vuur, een ganse batterij staat op een tiental meter van
ons af en we voelen ons hier niets op ons gemak. Als de
Duitsers hier die stukken komen bombarderen ziet het er
voor ons niet goed uit.
We gaan vroeg slapen en worden wakker als een granaat
vlakbij ontploft. Nu horen we langs alle kanten
ontploffingen, schrapnells fluiten rondom ons en we
weten niet goed waar kruipen. We gaan dan maar met zijn
vijven onder de camion liggen. We voelen ons niet veilig
en gaan op een nabijgelegen weide liggen. We blijven
hier tot het vuur mindert. Overal vallen obussen en we
zien de schrapnells in de lucht ontploffen. Op de weg is
het een gedonder van auto’s en wagens van de lichte
artillerie die achteruittrekt. Het schieten mindert en
we trekken terug naar onze zolder. We hebben schrik want
zoiets hebben we nog niet meegemaakt, we slapen slecht
terwijl hier en daar nog een schrapnell valt.
25 mei zestiende dag
6.30 u. Overal dreunen de kanonnen, verschillende
vijandelijke vliegtuigen trekken over ons, we moeten ons
klaar maken om ons een kilometer achteruit te
verplaatsen met de munitiewagens. Onze camion wordt door
een pavizi getrokken.
Zo vlak bij de munitie zijn we allesbehalve op ons
gemak, veronderstel eens dat ze daar een eiken laten op
vallen. Vannacht is er op vijftig meter afstand een
schrapnell gevallen. Een scherf vloog dwars door de kap
van een camion, geladen met munitie, door een jas en een
gamel en raakt dan nog een tweede voertuig.
’s Middags verschijnen de vliegtuigen die in de
omgeving bombarderen. Later beginnen we aan onze
zoveelste stelling, ditmaal een zeer stevige want we
verwachten nog artillerievuur van de vijand. Het wordt
een stevige abri met een put voor onze mi verbonden door
een loopgracht. Als slaapgelegenheid worden onze bachen
aaneengemaakt tot een goede tent want we durven niet
meer binnen gaan slapen.
Terwijl we aan het werk zijn vliegen verschillende
jacht en bombardementsvliegtuigen over, ze weten dus
weer goed waar onze stukken zijn opgesteld. Af en toe
staken we het werk om een laagvlieger te bestoken, op
enkele minuten maken we eventjes drie bandjes leeg.
Moens vuurt aanhoudend met zijn gevonden geweer tot de
loop gloeit. Rens komt met het laatste bericht: een
brief van de Koning aan de soldaten die luidde: “Mijne
belangen zijn de uwe, we strijden tot de laatste man”.
Met dit bericht zijn we helemaal niet op ons gemak, als
dit zo doorgaat zijn we binnen twee dagen allemaal
mortes.
De avond valt en we maken ons gereed om de nacht
onder onze tent door te brengen maar rond middernacht
moeten we al naar onze abri vluchten want de schrapnells
fluiten door de lucht en ontploffen in de nabijheid.
26 mei zeventiende dag
Als we goed in onze abri zitten vermindert het schieten
zodat we terug kunnen gaan slapen. Nog geen tien minuten
later begint het echter opnieuw maar ditmaal nog
dichterbij. Op een honderdtal meter zien we drie
ontploffingen. Onze mortieren en de 75mm beginnen hevig
te vuren. Talrijke vijandelijke vliegtuigen cirkelen
boven ons.
Gedrieën wagen we het te gaan eten en ons te wassen
want het is drie dagen geleden. Op weg terug naar onze
stelling ontploffen weer twee schrapnells, een vlakbij
onze abri en een opzij van de weg op een tiental meter
van de plaats waar we ons gewassen hebben. Plots
ontploft er een granaat in een nabijgelegen wei waarin
zich een twintigtal varkens bevinden. Een ervan wordt
gans vaneen gerukt door een scherf. Grimon stond tegen
een boom waarin ook een scherf vloog. Hij dook met een
sprong de abri binnen.
Onze munitie is opgeraakt en we trekken naar onze
camion om kogelbanden te laden. Terug in onze stelling
verschijnen er plots een twaalftal vliegtuigen. Alles
davert en schudt van de ontploffende bommen rondom ons.
Een dikke rookwolk hangt boven onze stellingen. Overal
brandt en rookt het, de Duitsers zijn doorgebroken en
zitten dichtbij. Talrijke piotten en andere soldaten
nemen de vlucht. Vele mannen aan onze stukken maken zich
ook klaar om er uit te trekken, de ergste zijn de
onderofficieren. Te voet trekken ze er van door en laten
alles in de steek. Wij blijven en wachten af wat er
komen zal. We nemen onze mitrailleurs weg en ontladen
ze, gereed om ons over te geven want het is onnodig nog
langer te vechten anders zijn we allen dood.
Langs de weg wordt het nog drukker, een lange reeks
van voetvolk haast zich achteruit. De rest van onze
stukken wordt op camions geladen en er vormt zich een
colonne.
Onze sectie mi krijgt bevel om laatst te blijven en
alles te vernietigen. Rond negentien uur is de colonne
vertrokken. We vinden nog drie goede camions, de rest
wordt vernietigd. We schieten de banden stuk en we
vernielen met stukken ijzer en knuppels de motoren. Rond
eenentwintig uur vertrekken wij ook om de colonne in te
halen. Het is hoog tijd dat we hier weg zijn want de
Duitsers zitten reeds op een paar honderd meter van ons
af. In Tielt heb-ben we onze mannen ingehaald en we
trekken verder naar Roeselare. Even buiten de stad
blijven we staan. Een soldaat van de elfde batterij
wordt gedood door een schrapnell. Velen zijn afwezig en
er is geen nieuws van hen. Onze brigadier, Van Dorst is
ook achter en we weten niets van hem.
27 mei achttiende dag
In slaap gevallen op de wagen word ik rond zeven uur
wakker. We gaan op zoek naar wat eten want we hebben
niets meer dan wat bedorven brood. Bij een boer kan ik
vier eieren kopen en dat stilt toch enigszins de honger.
Er gebeurt nu iets belangrijks. De eerste chef De
Baer en wachtmeester Doesch worden gedegradeerd. Zij
waren met enige soldaten gevlucht toen de Duitsers
naderden. Luitenant Van Boxelaer voert de degradatie uit
en smijt hen in het gezicht: “Lafaards!”. De soldaten
genieten ervan want eerste chef De Baer heeft slecht met
de soldaten gehandeld.
Vele Duitse vliegtuigen werpen strooibiljetten uit.
De tekst bevat een aansporing om zich over te geven en
ook een plan met het bezet gebied. Rond vijf uur moeten
we onmiddellijk vertrekken. Met een slakkengangetje gaan
we voort.
Onderweg zien we de resten van een gebombardeerde
colonne, vele granaatputten, twee misvormde
soldatenlijken, twee dode paarden en een uitgebrande
wagen. De bomen opzij van de weg dragen ook de sporen
van scherven.
28 mei negentiende dag
’s Morgens staan we in Aartrijke. We hebben honger, op
een bord soep na hebben we niets meer te eten gekregen.
Het is opvallend kalm, geen schot, geen vliegtuig is
te horen. Men zegt dat er onderhandelingen met de
Duisters aan de gang zijn. Er komt een sprankeltje hoop
in ons hart, zou het einde van de oorlog mogelijk zijn,
het einde van de gruwelen? Het wachten duurt lang, er
wordt van alles verondersteld. Sommigen beweren dat de
vrede officieel getekend is en toch kan ik het niet
geloven. Eindelijk komen de officieren het nieuws
bevestigen. De vreugde straalt van alle gezichten, het
is echter geen luidruchtige vreugde. Ieder blijft kalm,
mijn gedachten gaan naar huis, mijn vrouwtje mijn ouders
en naar de kameraden die sneuvelden in die drie weken
die een eeuwigheid geschenen hebben.
Tot onze grote vreugde vertrekken we om twee uur naar
huis. Hoelang echter zal de tocht duren en hoe is het
thuis gesteld? Op de weg is het zeer druk: soldaten te
voet en met camions. We stoppen in een dorp en
Cautereels komt met een brood dat hij heeft kunnen kopen
dat hij onder de mannen van sectie mi verdeelt. Het
smaakt!
In Koekelare, diep in West Vlaanderen, worden de
vrachtwagens op de trein gereden.
29 mei twintigste dag
We kunnen nog altijd niet naar huis, de officieren
zitten zonder orders. Om tien uur krijgen we bericht dat
we het dorp moeten verlaten op bevel van de Duitse
overheid. Wanneer de Engelsen beginnen te schieten
vanuit Diksmuide, is de wanorde nog groter. Al wat te
zwaar is wordt van de vrachtwagens geworpen, granaten
van 100kg alsof het niets is, wapens en al het
materiaal. Zo is er meer plaats voor de mensen en zijn
we weer op weg terwijl we talrijke Duitse colonnes
artillerie passeren.
In Torhout worden we door de Duitsers verplicht onze
vrachtwagen in een park achter te laten en te voet naar
huis te gaan. We vragen niet beter en weldra zijn we op
weg met al wat we kunnen dragen. Spoedig echter gooi ik
mijn zware jas(kapoot) in de gracht vervolgens mijn
deken en al wat ik kan missen.
Een vijftiental kilometer verder worden we
tegengehouden en mogen niet meer verder zonder de nodige
papieren. Hiervoor moeten we ons regiment terug
opzoeken, maar waar bevindt zich dit. Eerst worden we
naar Westkant gestuurd waar we vier uur moeten wachten
(zonder eten). Vervolgens zegt men ons dat ons regiment
zich in Varsenare bevindt, zeventien kilometer verder,
tegen Brugge. Met vijf man van de sectie mi begeven we
ons op weg in de hoop het daar te vinden. Mijn voeten
doen zoveel pijn dat ik bijna niet kan volgen. Op en
naast de weg ligt allerlei materiaal en wapens door het
Belgisch leger achtergelaten. We geraken zo ver niet en
kunnen bij een boer gaan slapen op de stroschelft.
30 mei eenentwintigste dag
Om half vijf, terug op, kopen we wat eten bij de boer en
zijn weer op weg. Een gendarm verwittigt ons dat we om
zes uur bij ons regiment moeten zijn of anders worden we
door de Duitsers opgepakt als deserteurs.
In Varsenare is er van ons regiment niets te zien.
Men stuurt ons naar Brugge, maar daar zijn ze ook niet
want ze mogen niet in de stad komen. Weer verder naar
Kristus Koning en vervolgens naar Oostkamp, acht
kilometer verder. Ik ben zo moe en stijf dat ik bijna
niet meer verder kan. Ook Cautereels en Veereman kunnen
niet meer, we rusten om de tien minuten. In Oostkamp
sturen ze ons weer verder naar Sint Michiels, weer zeven
kilometer verder. We hebben weer wat moed als we in Sint
Michiels vele soldaten zien die eveneens verloren
gelopen zijn. We wachten op berichten die maar niet
komen. ’s Avonds ontmoeten Van Dorst en Pauwels een van
onze officieren die weet waar ons regiment gelegerd is.
Met nog acht man van ons regiment gaan we op weg en ja
na een zestal kilometer vinden we in Loppem ons
regiment. We zijn doodmoe maar blij onze kameraden terug
te zien. We vinden ook wachtmeester Boelen de enige van
onze sectie mi. Er zijn nog vijf mensen van onze sectie
achter, we weten niets van hen. Eindelijk kunnen we wat
eten en vooral slapen.
31 mei tweeëntwintigste dag
Ik ben zo stijf als een plank als we tegen de middag
vertrekken. De colonne trekt te voet terug naar Sint
Andries en Brugge waar we drie uur rust krijgen in
afwachting van orders van de Duitsers. Rond zeventien
uur zijn we eindelijk op weg, rond Brugge naar Sint
Kruis tot Moerkerke waar we rond eenentwintig uur
aankomen en op een hoeve met 600 man moeten overnachten.
We hadden eten gekregen maar dat is reeds op en in
het dorp kunnen we niets kopen. Ik ga bij de dokter om
mijn voeten te laten verzorgen want die zijn weer kapot
gelopen.
1 juni drieëntwintigste dag
Om zeven uur staan we weer buiten in de frisse lucht. Ik
ben niet meer zo stijf, je wordt de marsen stilaan
gewoon. Het eten dat we gisteren kregen was voor twee
dagen. Terwijl de honger knaagt komen Cautereels en
Pauwels de schuur binnen met een reuzenbrood van drie
kilo en vijftien eieren, ze zochten en vonden. Het wordt
een waar feestmaal en we houden nog wat over voor ’s
middags.
In de namiddag vertrekken we naar Middelburg waar we
zullen kantonneren. Onderweg is er heel wat oponthoud
want vele regimenten trekken in dezelfde richting.
Daar aangekomen moeten we onze intrek nemen in een
tramstatie op wat stro. Het is goed genoeg, we hebben al
slechter geslapen. Onze keuken is echter nog niet
aangekomen zodat we weer met een lege maag naar bed
moeten.
2 juni vierentwintigste dag
Om acht uur komt de luitenant ons optrommelen. We wassen
ons en gaan naar het appel. Dan worden de rantsoenen
uitgedeeld, 600 gr brood voor twee dagen. We blijven
hier twee dagen. We lopen het dorp rond op zoek naar
eten maar er is niets meer. In de keuken wordt er soep
gemaakt en elk krijgt een paar lepels en ’s avonds eten
we aardappelen en een klein stukje vlees. Veel is het
niet maar honger hebben we dus niet. Het zal beteren als
we thuis zijn, maar wanneer?
3 juni vijfentwintigste dag
Er komt bericht dat we toch niet vertrekken en de wagens
worden weer uitgeladen. Om de tijd te verdrijven spelen
we gevieren een kingske. Dan schrijf ik een briefje naar
mijn vrouw en mijn ouders want we vernamen dat de post
terug open is. Zo zullen ze tevreden zijn en niet meer
ongerust voor mij. Om twintig uur krijgen we plots bevel
om toch te vertrekken in de richting van Holland. We
komen door Aardenburg, Oostburg en Watervliet en gaan zo
tot Nieuwvliet, ons einddoel. Vierentwintig kilometer
hebben we zo afgelegd, doodmoe komen we aan, mijn voeten
zijn weer kapot gelopen en er is geen dokter om de
zieken te verzorgen.
4 juni zesentwintigste dag
’s Morgens terwijl de anderen nog slapen na die
uitputtende dag ga ik mijn voeten wassen en op zoek naar
de dokter die ik deze keer wel vind. Nadat hij mijn
voeten verzorgd heeft voel ik mij al veel beter.
Na het eten wandelen we op de zeedijk waar we een
heerlijk zicht hebben op de uitvloeiing van de Schelde
in de Noordzee. Aan de overkant zien we Vlissingen. De
zeelucht maakt hongerig maar eten kunnen we niet, we
hebben maar een half brood voor onze sectie mi. Dan maar
wachten tot vanavond.
Met Veereman ga ik ’s avonds op wandel, de streek is
hier zeer mooi. Wat opvalt is de netheid van de kleine
huisjes, allemaal geschilderd in mooie kleuren.
5 juni zevenentwintigste dag
Vandaag vertrekken we, het doel is Breskens, slechts
acht kilometer verder. We vinden slaapgelegenheid in een
barak waar voor ons Hollandse demobiliseerden geslapen
hebben. We gaan op zoek naar eetwaren en we hebben juist
brood gekocht als de winkeliers bevel krijgen van de
Duitse overheid niets meer aan de Belgische soldaten te
verkopen. We brengen de dag door met slapen, eten en
wandelen.
6 juni achtentwintigste dag
We brengen de voormiddag door met te kaarten en honger
te lijden want we krijgen enkel maar wat soep. Rond 16
uur moeten we dringend vertrekken, het is echter maar
een kwartiertje verder. Tot onze verbazing moeten we nu
op een weide slapen. Het dringt eindelijk tot ons door
dat we gevangenen zijn want de weide is rondom afgemaakt
en de Duitsers houden de wacht. Al onze hoop om naar
huis te gaan is nu verdwenen. Er worden tenten
opgetrokken om in te slapen. Mijn makkers en ik hebben
echter geen tent. We gebruiken een deken als tent maar
liggen nog met onze benen buiten. Gelukkig regent het
niet. Het wordt een slapeloze nacht.
7 juni negenentwintigste dag
We zijn reeds vroeg op. Bij het appel doet de luitenant
ons schrikken. Hij leest een brief voor waarin staat dat
we krijgsgevangenen zijn, dat we ons zo kalm mogelijk
moeten houden, dat er barakken zullen gebouwd worden
voor ons, dat we het moeten nemen zoals het komt en dat
we maar moeten hopen op betere tijden. Nu is bij
iedereen de hoop om naar huis te gaan heel ver weg. Geen
lachende gezichten meer, alleen maar trieste blikken. We
weten nu wat we zijn: gevangenen, geen sprake van naar
huis te gaan, gevangen zoals dieren, opgesloten op een
weide, niet meer met andere mensen praten, het is wreed!
Wie weet hoe ongerust ze thuis zijn, mijn vrouwtje,
mijn ouders, zij denken dat ik op komst ben. Misschien
zijn er al veel anderen thuis en zullen ze ongerust
zijn. We zullen het maar nemen zoals het is. ’s Avonds
komt er ander nieuws, beter nieuws. De luitenant komt
ons zeggen dat België gedemobiliseerd wordt en dat we
toch binnenkort naar huis mogen. Nu zijn er wel lachende
gezichten, de soldaten springen elkaar wild om de hals
en dansen en springen de weide rond. Ik ook neem
Cautereels vast en vlieg hem rond de hals. We gaan naar
huis, naar onze geliefden. Het is een algemene
plezierige stemming. De officieren echter trekken een
vies gezicht want zij mogen niet naar huis maar moeten
naar Duitsland. Niemand gaat voor middernacht slapen.
8 juni dertigste dag
Tot onze grote spijt mogen we vandaag nog niet vertrekken.
We brengen de dag door met kaarten. ’s Avonds moeten we al
het materiaal van het leger inleveren. En dan is het wachten
op morgen…
9 juni eenendertigste dag
Na wat wassen en eten vetrekken we om zes uur te voet. Het
marcheren gaat uiterst goed, alhoewel het snikheet is, het
gaat immers naar huis toe. In Bouchoute krijgen we vier uur
rust, we hebben al drieëntwintig kilometer afgelegd. Voeten
wassen en verzorgen, het gaat nog goed. Om twaalf uur
trekken we verder naar Wachtebeke over Zelzate. Het stappen
gaat vandaag goed ik ben in prachtvorm. Na 40 km stap ik Mon
Covens voorbij, die in de grachtkant zit te rusten, hij is
doodop. Na een uur zijn we op onze bestemming. Ik leun tegen
een gevel want ik kan niet meer. Als ik verder wil kan ik
geen stap meer verzetten, tussen mijn benen is het helemaal
kapot van het zweet. Bij een boer op de hooizolder kunnen we
slapen.
10 juni tweeëndertigste dag
Als we om vijf uur opstaan vernemen we tot onze grote
vreugde dat we met de camion verder kunnen. Om half acht
roepen ze mijn naam af om ook op de vrachtwagen te kruipen.
Met honderd man staan we opeen geperst.
Ontroerd neem ik afscheid van mijn vrienden van de sectie mi
waarmee ik de oorlog heb doorgebracht.
In Moerbeke zien we wel duizend franse krijgsgevangenen,
die onze plaats gaan innemen op de weide te Breskens.
In Sint Gillis moeten we afstappen. We krijgen nog vijftien
frank soldij en onze bewijzen. Met Mon Covens stap ik dan te
voet op weg naar huis. Het stappen gaat opperbest, elke stap
brengt ons dichter bij huis. We zijn in Vrasene zonder dat
we het weten. Weldra ontmoeten we de vrouw van Covens en het
weerzien is een grote vreugde. Met de fiets kan ik verder en
ben weldra op ’t Zillebeek.
Ons José heeft mij het eerst gezien en roept op moeder. Zij
rent al wenend naar buiten. Het weerzien is een blijde
tijding, we wenen allen van vreugde. Mijn gedachten zijn
echter bij mijn vrouwtje, zij is niet te zien. Tot mijn
spijt verneem ik dat ze is gaan werken. Als ze echter een
paar uur later thuiskomt is de vreugde volledig. Ik vergeet
alles wat ik die voorbije vijf weken heb geleden. Ik denk
alleen nog aan ons geluk en de toekomst.
Dit zijn de avonturen en gruwelen die ik heb beleefd tijdens
de oorlog van 1940.
Jerome Van
Goethem
Geboren te Beveren-Waas 14 december 1914
Overleden te Beveren Waas op 26 december 2007
Landmarc
Bron.
Uit het “ Dagboek van Jerome Van Goethem “.
Met goedkeuring van de familie, de kinderen Etienne & Simon
Van Goethem.
|